Sonja kijkt dagelijks met lede ogen toe hoe haar buurvrouw, die een bijstandsuitkering ontvangt, nauwelijks iets onderneemt om aan werk te komen. Voor Sonja, die haar hele leven hard heeft gewerkt om zichzelf en haar gezin te onderhouden, voelt het onrechtvaardig dat haar buurvrouw niet dezelfde inspanningen lijkt te leveren.
Ze ziet haar ontspannen in de tuin, boodschappentassen vol boodschappen binnenhalen, en zelfs tijd vrijmaken voor dagjes uit. “Waarom moet ik me iedere maand uitsloven terwijl zij elke maand zonder moeite geld ontvangt?” vraagt Sonja zich boos af.
In Sonja’s ogen is er een fundamenteel probleem: wie bijstand krijgt, zou op zijn minst de plicht moeten voelen om zich in te zetten voor de maatschappij. Maar bij haar buurvrouw lijkt dat niet het geval te zijn. “Ze heeft geen enkele motivatie om werk te vinden,” stelt Sonja resoluut. “Iedereen die kán werken, zou moeten werken. De maatschappij draait immers op mensen die een steentje bijdragen, en dat doet zij niet.”
Sonja vindt het oneerlijk. Zelf werkt ze als schoonmaker in de zorg, een beroep dat fysiek zwaar is en lange dagen vraagt. Ze heeft geen ruimte voor vrije tijd of luxe-uitjes, en elke euro wordt zorgvuldig besteed.
“Waarom zou iemand zonder werk dezelfde voordelen krijgen als iemand die zich volledig inzet?” vraagt ze verontwaardigd. Haar ergernis groeit bij elke maand dat ze ziet dat haar buurvrouw moeiteloos rondkomt terwijl Sonja zelf nauwelijks rondkomt. Voor haar voelt het als een oneerlijke verdeling.
De situatie met haar buurvrouw doet Sonja twijfelen aan het hele systeem van sociale zekerheid. In theorie is het bedoeld om mensen te helpen die het tijdelijk moeilijk hebben, maar volgens Sonja zijn er steeds meer mensen die er misbruik van maken. “Ik begrijp dat bijstand bedoeld is als vangnet, maar niet als levensstijl,” zegt ze. “Het systeem moedigt mensen aan om thuis te blijven zitten, terwijl de werkende burger dubbel betaalt – in tijd en geld.”
Elke keer dat ze haar buurvrouw ontspannen ziet wandelen of in de zon ziet zitten, voelt Sonja een steek van woede. Ze vraagt zich af waarom het systeem zo weinig eisen stelt aan mensen in de bijstand. “Als je jong en gezond bent, moet je verplicht werk zoeken,” stelt Sonja resoluut. “Het is niet eerlijk dat er mensen zijn die voor de rest van hun leven teren op belastinggeld, zonder iets terug te doen.”
Sonja roept op tot een strengere aanpak vanuit de overheid. Volgens haar zouden uitkeringsgerechtigden verplicht moeten worden om sollicitatiebewijzen te tonen, zich in te zetten voor vrijwilligerswerk of tijdelijke banen te accepteren. “We kunnen dit niet langer toestaan,” zegt ze fel. “De maatschappij kan niet blijven opdraaien voor mensen die simpelweg niet willen werken.”
Wat Sonja vooral frustreert, is dat ze zich niet alleen voelt in haar gevoelens. In gesprekken met collega’s hoort ze dezelfde verhalen en frustraties. Ze merkt dat er onder werkenden steeds meer weerstand ontstaat tegen het huidige systeem. “Wij betalen belasting, wij zorgen voor het inkomen van de mensen in de bijstand, maar waar is de waardering?” vraagt ze zich af.
In een maatschappij die steeds zwaarder leunt op sociale voorzieningen, vraagt Sonja zich af of de balans nog wel houdbaar is. “Hoe lang kunnen we blijven geven aan mensen die niets terugdoen?” Haar frustratie groeit met de dag, en ze vraagt zich af hoe veel andere werkende mensen zich net zo voelen als zij – verbitterd en teleurgesteld in een systeem dat volgens haar onrechtvaardig is.
Sonja eindigt met een oproep: “Werk moet lonen, en luiheid moet bestraft worden. Het kan niet zo zijn dat mensen als ik de lasten dragen, terwijl anderen er met de voordelen vandoor gaan zonder iets bij te dragen. Het is tijd voor verandering.”